"Geloven in de polder ..."
"Geloven in de polder ..."
De Periode van 1866 tot …..: Op 02-03-1866 wordt er een commissie gevormd om te komen tot de stichting van een zelfstandig kerkelijke gemeente. Reeds eerder heeft men de grond voor de bouw van een kerk aangekocht. In 1870 is de vorming van de zelfstandig Nederduitsche/Nederlandsche Hervormde Gemeente te Heer Hugowaard een feit. [ Tot ver in de 20e eeuw zullen beide namen afwisselend en naast elkaar worden gebruikt.] Op 4 mei van dat jaar legt Wm. Vader Wz. de eerste steen van – wat later – het oudste kerkje van Heer Hugowaard zal zijn. (Dit nadat in 1964 de eerder gebouwde R.K. St. Dionysiuskerk aan de Middenweg wordt gesloopt en vervangen door het nu bestaande kerkgebouw met dezelfde naam). De eerste predikant van deze nieuwe gemeente, Ds. Van Setten uit Purmerland, wordt in 1871 benoemd. Een niet onbelangrijk gegeven in die periode is het verlangen naar vroeger tijden. Veel gebouwen uit deze periode ademen een neo-gothische of classicistische sfeer. Zo ook de N.H. Kerk aan de Middenweg 168 – ontworpen door de architecten J. de Haan en H.G. Gallay – door Pieter Ruiter uit Winkel gebouwd. In 1871 wordt het kerkgebouw officieel in gebruik genomen. Helaas is er, na de bouw van de kerk, niet genoeg geld meer voor een nieuwe luidklok. Het toeval – of zo men wil - de Voorzienigheid komt de armlastige gemeente te hulp. In Culemborg worden in een aantal Hemony luidklokken uit 1655 onttakeld en daarna voor de oud schrootprijs van 80 cent per kilo verkocht. Men stelt geen prijs meer op deze antiquiteit, die toch niet meer wordt gebruikt en opgeruimd staat netjes! Voor de arme kerkelijke gemeente in HHW is dit een buitenkans. Men is best tevreden met een tweedehands klok en zo komt men op miraculeuze wijze in het bezit van een historisch kunstwerk! Helaas pakken niet veel later donkere wolken zich samen boven de nog jonge kerkelijke gemeente in HHW. De Doleantie, welke intussen landelijk voor veel beroering én kerkscheuring zorgt, laat ook HHW niet ongemoeid. In 1888 scheiden de kerkelijke wegen zich en op 24 februari wordt in HHW een Nederlandsch Gereformeerde Kerk gesticht. Overtuigd van het eigen gelijk gaan vanaf die datum de twee kerken elk tot in de 21e eeuw een eigen weg. Pas in 2010 worden de 2 kerken weer één. [ De eerlijkheid gebiedt wel te vermelden dat er, vooral in de tweede helft van de 20e eeuw, toch van tijd tot tijd toenadering tot elkaar wordt gezocht. Hetzij op initiatief van de wat oecumenischer ingestelde predikanten en gemeenteleden, hetzij – vaak in veel directere zin - min of meer gedwongen door kerkelijke en/of maatschappelijke omstandigheden. Een zwak gegeven in het wederzijds aanhalen van de kerkelijke banden blijft in deze gevallen dat de samenwerking vaak erg afhangt van de onderlinge verstandhouding tussen de predikanten. Ook de religieuze signatuur van de predikant is meestentijds erg bepalend voor het al of niet hechter samenwerken met elkaar.] Ruim een eeuw lang – tot ver na de jaren 80 van de 20e eeuw - loopt het voortdurend kampen met geldgebrek als een rode draad door de geschiedenis van de Hervormde Gemeente. Reeds meteen vanaf het begin kan men slechts met de grootste moeite de financiële huishouding draaiende houden – een periodiek terugkerend verschijnsel. Decennialang staat de Ned. Herv. Gemeente van HHW bij de landelijke N.H.Kerk als armlastig te boek. Diverse keren moet – tot in de jaren 20 van de vorige eeuw - er dan ook een beroep worden gedaan op het Fonds voor Noodlijdende Kerken en Personen van de Nederlandse Hervormde Kerk + Fonds ter Verbetering der schraalste Predikantstractementen in de Ned. Herv. Kerk voor ondersteuning. Daarnaast probeert men voortdurend door leningen, inzamelingen en huisbezoeken om geld de ergste nood te lenigen. Toch is die nood soms zo hoog dat men, om de zaken draaiende te houden, het kerkelijk boekje wel eens te buiten gaat. Ook in dit geval kraait de haan en is het Provinciaal College van Toezicht er als de kippen bij voor de corrigerende tik op de vingers. Boetvaardig belooft men dan weer beterschap. Gelukkig zijn er van tijd tot tijd ook nog sterk meelevende gemeenteleden die door grote schenkingen, al of niet per testament geregeld, de kerk enige soelaas bieden. Aan enthousiasme voor de goede zaak ontbreekt het meestentijds bij een vaste groep meelevende gemeenteleden niet. Als in 1935, midden in de crisisjaren, een nieuwe predikant benoemd wordt, pakt men met veel elan de kerkelijke zaken kordaat aan. Om enkele voorbeelden te noemen: een bazar voor het orgelfonds, gezelschapavonden voor de jongeren, oprichting van een zangvereniging. De pas samengestelde zusterkring “Odith” verricht naaiwerk voor de armen en organiseert een bazar voor het orgelfonds. Naderhand blijkt dat juist de zusters het grootste deel bijeengebracht hebben voor het orgelfonds. Geld dat kan worden besteed o.a. voor het plaatsen, de lichtaanleg…enz. In latere jaren laten de zusters het evenmin afweten als er diverse keren een beroep op hen wordt gedaan. Zij doen aan huisbezoek en houden acties met als belangrijkste doel geld voor de kerk in te zamelen (lees: bijeen te sprokkelen). Zo probeert de gemeente op allerlei manieren, met veel enthousiasme en nog meer moeite, voor de lopende zaken van alledag het kerkelijk hoofd wat beter boven water te houden. Dit in combinatie met de pogingen de reserves voor bijzondere uitgaven zo min mogelijk aan te spreken. Dit zijn vaak grote uitgaven om het kerkgebouw in goede staat te houden, maar helaas in de meeste gevallen, niet toereikend om dit volledig te bekostigen. Diverse, in het oog springende, acties moeten dan ook worden georganiseerd om het benodigde geld bij elkaar te krijgen. De Periode 1940 - 1945: Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen Nederland binnen en volgen er 5 jaren van onderdrukking en systematische leegroof. Onderdelen van het kerkgebouw dreigen aan de grijpgrage handen van de bezetter ten prooi te vallen: de torenklok wordt gevorderd en ook de koperen kroonluchters in de kerk zijn niet veilig. Gelukkig biedt list uitkomst waar kracht niets vermag! De kroonluchters worden met een soort loodkleurige verf beschilderd en ontsnappen op die manier aan de begerige blikken van het “Herrnvolk”. Na de oorlog worden de kroonluchters door zusterkring “Odith” weer met veel moeite gereinigd – een “heidense” klus voor de poetsende zusters. De torenklok, oorspronkelijk deel uitmakend van de St. Barbarakerk te Culemborg, blijkt deel uit te maken van een cultuur-historisch klokkenspel. In samenwerking met de gemeente Culemborg, die al in de Dertiger Jaren bezig was het klokkenspel in oude luister te herstellen, weet men de bezetter te overtuigen van de historische waarde. Gelukkig blijkt er toch nog enig cultuurbesef bij de bezettende macht aanwezig te zijn. Wel wordt in 1943 de klok wordt uit de toren gehaald, maar gelukkig toch gespaard en opgeslagen in een bewaardepot. In ruil voor een nieuw te gieten klok komt zij na de oorlog weer in het bezit van de gemeente Culemborg. Door allerlei ambtelijke oorzaken wordt het pas 1949 dat men de huidige klok, gegoten door Jacobus Bergen te Midwolde, in de toren kan plaatsen. { Zie ook item "Het oudste Kerkje ..." - exterieur. } Eén saillant detail moet hierbij nog vermeld: Tijdens het weghalen van de klok zei Cees Slinger, de oude koster, met tranen in de ogen: “Mijn hele leven heb ik de klok gehoord én geluid. Moet ik, als ik overleden ben, zonder klok en in stilte worden begraven?” Geusebroek, de voorzitter van de kerkeraad belooft de oude man dat, wanneer er weer een klok in de toren zal hangen, deze de eerste keer voor hem zal luiden. De koster sterft in 1943 en, door omstandigheden wat vertraagd, wordt in 1950 deze belofte alsnog ingelost! Vermeldenswaard is nog een andere gebeurtenis uit hetzelfde oorlogsjaar: op 7 september wordt de Stationswegkerk van de Gereformeerde Gemeente ernstig beschadigd door een bom. Tijdens de herstelperiode wordt het kerkgebouw aan de Middenweg van de Ned. Herv. Gemeente gastvrij voor hen opengesteld. Na 55 jaar nemen, voor het eerst na de scheiding in 1888, Gereformeerden plaats in de oude Hervormde banken. Waarschijnlijk vinden zij die net zo beroerd zitten als de Hervormden, maar nood breekt wet! Als gelukkige bijkomstigheid geldt dat hun beproeving in deze slechts van korte duur is. De Periode 1945 - 1960: “Zo menig ochtend donker scheen, opeens brak dan de zon weer stralend door de wolken heen…” Na de onvrijwillige terugkeer van de niet uitgenodigde kostgangers "nach dem Osten" kan men de immense schade opnemen en voorzichtig aan wederopbouw gaan denken. Maar waar haalt een leeggeplunderd land zo gauw de middelen vandaan? Ondanks de hulp d.m.v. het Marshall-plan zijn de magere jaren nog lang niet voorbij. In alle geledingen van de maatschappij is dit duidelijk te merken. Het zal nog ruim een decennium duren voordat de zon echt stralend schijnt en men er enigszins bovenop is. Voor de kerkelijke gemeente is het opnieuw plaatsen van de klok wel een lichtpuntje. Aan de andere kant heeft het voortdurende tekort aan liquide middelen in voorgaande jaren tot gevolg dat aan het kerkgebouw (te) weinig geld voor het noodzakelijke onderhoud is besteed Zowel in- als uitwendig begint het gebouw dan ook grote tekenen van verval te vertonen. Ter illustratie één treffend voorbeeld: Tot grote schrik van de gemeente stort er in 1949 een stuk plafond naar beneden. Als kerkganger heb je wel graag een dak boven je hoofd, maar niet op je hoofd! Met één klap wordt men zo met de neus op de harde feiten gedrukt. Om kwaad tot erger te voorkomen moet men actie ondernemen. Van tijd tot tijd wordt er een aantal restauratiecommissies gevormd om geld bij elkaar te krijgen voor de meest noodzakelijke herstelwerkzaamheden. Een goed voorbeeld hiervan is de restauratiecommissie die in 1951 een loterij voor dit doel organiseert. Zo kan er bij tijd en wijle, in de jaren die volgen, de ergste mankementen aan het gebouw worden verholpen. Natuurlijk allemaal noodzakelijk en goed bedoeld, maar het blijft (op)lapwerk – een grondige restauratie is helaas financieel (nog) niet haalbaar. Het blijft trouwens op allerlei kerkelijk gebied behelpen! Een zwak gegeven in dit hele verhaal is en blijft steeds van oudsher de gebrekkige administratie m.b.t. het aantal leden + de onvolledige weergave van inkomsten en uitgaven. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw wordt op dit punt structureel orde op zaken gesteld. Het persoonlijk initiatief van enkele enthousiaste, hardwerkende, gemeenteleden zorgt ervoor dat er eindelijk een deugdelijke administratie op poten wordt gezet. Vanaf dit moment kan men uitgaan van een vaste(re) bron van inkomsten d.m.v. de Kerkelijke Bijdrage, welke nu van de geregistreerde lidmaten kan worden gevraagd. Zo geregeld kan men eindelijk het vele kerkelijke werk handen en voeten geven. Het betekent niet dat nu plotsklaps alle problemen sneller zijn of worden opgelost, maar op financieell gebied gloort er langzamerhand wat licht aan de horizon. Dit wordt nog versterkt doordat het aantal lidmaten toeneemt als HHW in deze periode sterk uitbreidt. De Periode 1960 - 1980: Mede door de na-oorlogse industrialisatie en de bevolkingsaanwas begint in de jaren 60 de aanblik van het Nederlandse landschap danig te veranderen. De trek uit de grote stad zorgt ervoor dat dorpen door toename van inwoneraantal en omvang een meer stedelijk karakter krijgen. Dit geldt ook voor Heerhugowaard – in 10 jaar tijd komen er ongeveer 10.000 inwoners bij. Men wil de nieuwe inwoners niet aan hun lot overlaten door hen helpen zich hier zo snel mogelijk thuis te voelen. In 1964 komt er met dat doel, op initiatief van de Gereformeerde predikant R. de Boer, een welkomstcomité. In het comité werken R. de Boer,kapelaan H. Bollen (RK) en W.P.M. Schellart (kerkvoogd NHK – de predikantsplaats is vacant) op kerkelijk gebied eendrachtig samen. Zij worden op voortreffelijke wijze bijgestaan door vele enthousiaste dames van diverse kerkelijke pluimage. Twee aan twee bezoeken deze dames de nieuw ingekomenen, bieden een bloemetje + de gemeentegids aan en proberen hun “wegwijs” te maken. Dit geldt zowel op gemeentelijk als op kerkelijk gebied. Door de komst van nieuwe inwoners krijgen ook de 3 kerken er veel lidmaten bij. Dank zij de geldelijke steun van de burgerlijke gemeente, die dit werk erg waardeert, kan het comité zichzelf bedruipen. In ditzelfde gedenkwaardige jaar leidt de samenwerking tot iets moois op reformatorisch gebied: De viering van de gezamenlijke Kerstnachtdienst op 24 december in het kerkgebouw aan de Middenweg - verzorgd door de Gereformeerde predikant en een Hervormde gastpredikant. Voor het eerst sinds de scheiding der geesten zitten Hervormden en Gereformeerden in de viering broederlijk en zusterlijk bij of naast elkaar. Natuurlijk pak je dan ook meteen de zaken aan op de manier waar je als Hollander goed in bent: Er komt een “Commissie Samenwerking van Hervormden en Gereformeerden”. Deze onderzoekt op welke (praktische) terreinen men nauwer de handen ineen kan slaan. In 1967 houdt men bijvoorbeeld samen een kerkveiling: de Hervormden bestemmen de opbrengst voor het opknappen van het eigen kerkgebouw, de Gereformeerden voor een nieuw kerkgebouw - de latere Exoduskerk. De oprichting van en de goede samenwerking in het comité heeft ook tot gevolg dat men in de 3 kerken oecumenischer gaat denken. In diverse gesprekken sluit men een verdere samenwerking op evangelisatie-/kerkelijk gebied in de naaste toekomst niet uit. Helaas, door diverse oorzaken verstomt de euforie van het eerste uur en het resultaat is dat men later weer de vertrouwde stellingen van het eigen gelijk inneemt. Er zal nog veel water over Gods akker vloeien voordat men tot nauwere samenwerking bereid is – en dan nog hoofdzakelijk tussen de 2 reformatorische kerkgemeenschappen. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat, na het Vaticaans concilie in 1963, jammer genoeg de leiding van de R.K. Kerk in de jaren die volgen steeds meer pas op de plaats van vroeger maakt. Zij hanteert (weer) het oude principe dat zij het monopolie op het ware geloof heeft. Elke keer, als men in Rome/Haarlem de teugels strakker aanhaalt, wordt in Heerhugowaard de samenwerking tussen Hervormden en Rooms-Katholieken meer een kwestie van vallen dan van opstaan. Incidentele samenwerking kan dit euvel jammer genoeg niet verbloemen te meer daar men in de Protestantse Kerk gebruiken uit de R.K. Kerk niet meer zo halsstarrig afwijst. [Als voorbeeld: De viering van Allerzielen op de eerste zondag in november i.p.v. het gedenken van de overledenen op de derde zondag van de voleinding. Dit gebeurt voor het eerst op zondag 3 november 2002. Natuurlijk heeft deze viering in reformatorische kringen een andere naam: Gedachteniszondag - maar "what's in a name?" Zelfs de Kerststal wordt niet meer zo resoluut geweerd.] In november 1965 wordt de schoonmaakdienst in het leven geroepen. Vanaf die tijd houdt een vast ploegje vrijwilligers, volgens een tevoren opgesteld rooster, het kerkgebouw + later de Brink schoon. Een bijkomend prettig gevolg is dat de onderlinge band tussen de mensen hechter wordt. In 1966 eindigt het predikantloze tijdperk voor de Nederlandse Hervormde Gemeente van HHW + Veenhuizen met de benoeming van J.W. ten Kate. Men is zo blij dat er een oproep komt om voor hem de vlag uit te steken! In hetzelfde jaar sluit men zich ook aan bij de mechanische registratie (K.M.A.) van de landelijke Ned. Herv. Kerk. In 1968 betrekt de predikant een nieuwe pastorie aan de Middenweg. Andermaal houdt men een bazar gehouden voor de restauratie van het kerkgebouw. Ook zoete arbeid – inpakken van chocolade - wordt niet geschuwd: opbrengst ƒ. 4000,00 In 1969 stelt de pas benoemde restauratiecommissie een urgentie-programma op dat bij stukjes en beetjes kan worden gerealiseerd. De kosten hiervan moeten door de kerkgangers zelf worden gefinancierd. Een gelukkige “bijkomstigheid” is dat de kerkelijke gemeente, door import gestadig in aantal gegroeid, bereid is de nodige financiële offers te brengen. Allereerst begint men met de meest noodzakelijke restauratiewerkzaamheden aan het interieur van de kerk. Na ruim 99 jaar kunnen dan eindelijk de totaal versleten houten banken worden vervangen door stijlvolle Oud Hollandse stoelen die, volgens een reactie uit die tijd, net zo beroerd zitten. De houten vloer maakt plaats voor een vloer van rode tegeltjes. Honderd lange jaren hebben de kerkleden voor hun geloof heel wat kou moeten verdragen omdat de ruimte, ondanks alle inspanningen, nooit warm was te stoken. (Er werden zelfs om die reden kerkdiensten in de consistoriekamer gehouden.) Nu komt er eindelijk een c.v.-systeem om de kerk eindelijk afdoende te kunnen verwarmen. Als in 1970 het 100-jarig bestaan van de Hervormde Gemeente wordt herdacht, besluit men – op initiatief van de predikant - een viering met veel feestvertoon achterwege te laten. De financiële situatie laat het eenvoudigweg niet toe; het geld is dringend nodig voor andere zaken. Van meet af aan is het dan al voor iedereen duidelijk geweest dat voor een volledige restauratie de eigen geldmiddelen bij lange na niet toereikend zullen zijn. Gelukkig kan de gemeente rekenen op een belangrijke subsidie van de landelijke kerkelijke overheid, maar van de burgerlijke overheid valt qua financiën niets te verwachten. Wel komt er na veel wikken en wegen een toezegging van die kant: op kosten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden er gedurende 6 maanden 6 werkeloze bouwvakkers vanuit een werkproject ter beschikking gesteld. Zo snijdt het mes aan twee kanten: voor hen de mogelijkheid het restauratievak te leren en voor de kerk scheelt het in de kosten. Voorwaarde is wel dat de kerkelijke gemeente zelf verder voor alle organisatie + financiering van de restauratie zorgt. Qua organisatie is het niet zo'n probleem; kundigheid en enthousiasme is er bij de eigen lidmaten genoeg. Qua geldmiddelen is het probleem vele malen groter. Enkel het spaarpotje van de kerkvoogdij is bij lange na niet voldoende - al is de verkoop van de oude pastorie, tot dan steeds verhuurd als artsenpraktijk, wel een stap in de goede richting. Nu blijkt pas goed hoe belangrijk het werk van de Commissie “Redt het Oudste Kerkje” voor de restauratie zal zijn. Een groot aantal medewerkers gaat, onder de bezielende leiding van “generaal” Riet Korte, voortvarend aan de slag. Inventief probeert men op allerlei manieren en langs allerlei wegen aan geld te komen. Om slechts enkele in het oog springende zaken te noemen: “Raadhuisplein wordt Waterlooplein” – een jaarlijkse rommelmarkt. Later wordt de rommelmarkt gehouden in en om het kerkelijke centrum “De Brink” achter het kerkgebouw. In 2014 wordt de rommelmarkt voor de 40e keer met hetzelfde enthousiasme als de eerste keer georganiseerd. De opbrengst is in hoofdzaak voor de kerk + een vastgesteld bedrag, elk jaar wisselend, voor 3 andere goede doelen. Een beter bewijs van succes is er niet! De tentoonstelling “Heerhugowaard rond de eeuwwisseling” – met daarbij getoond de poppenverzameling van de dan regerende koningin Juliana. Tevens klopt men aan bij talloze firma’s, instellingen e.d. met het dringende verzoek een steentje bij te dragen. Gelukkig is dat niet aan dovemansoren besteed; ook langs deze weg stroomt veel geld in de restauratiepot van de kerkvoogdij. Soms met vele duizenden guldens tegelijk door een schenking van een supermarkt. Vol vertrouwen gaat men aan de slag. Een vertrouwen dat men dubbel en dwars kan gebruiken want niet alles gaat in deze periode van een leien dakje. Zoals te verwachten zijn de kosten – mede door enkele tegenslagen - in tweede instantie hoger dan oorspronkelijk begroot, doch men beseft terdege dat er geen weg terug meer is. { Zie ook item "Het oudste kerkje ..." - Restauratie. } Gedachtig aan de mooie woorden van de vroegere Koningin Juliana “Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst” worden de handen ineen geslagen. Ondanks het feit dat de restauratie veel geld en aandacht opeist, maakt men tegelijkertijd plannen voor de bouw van het nieuwe kerkelijke centrum: “De Brink”. In 1972 krijgt men de goedkeuring hiervoor van de Bouw- en Restauratiecommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk het College van Toezicht. Het streven is dat het gebouw een multifunctioneel karakter krijgt. Allereerst bedoeld als een ruimere plek voor kerkelijke zaken; daarnaast als een goede bron van inkomsten voor de kerkelijke gemeente. In 1975, tijdens al de andere werkzaamheden, wordt de bouw hiervan voltooid. Men hoopt op deze manier wat ruimer in de financiële situatie te geraken door o.a. zaalverhuur voor het houden van verenigingsavonden en voor diverse festiviteiten. Het vele en enthousiast verrichte werk van een groot aantal vrijwilligers door de jaren heen heeft die hoop niet beschaamd – integendeel! Mede dank zij hun inspanningen krijgt de gemeente langzamerhand wat meer financiële armslag om sommige, noodzakelijke, plannen of wensen te kunnen verwezenlijken. De Periode 1980 – 2000: De uitspraak “De geschiedenis herhaalt zich” herbergt wel een zekere waarheid in zich, maar de invulling ervan is in de praktijk toch altijd enigszins anders. In 1943 zaten de Gereformeerden noodgedwongen, doch niet minder gastvrij, voor het eerst in Hervormde banken. Tijdens de eerste restauratieperiode in de jaren 70 zitten de Hervormden in Gereformeerde banken. Dit herhaalt zich tijdens de tweede restauratieperiode in de jaren 80. Nood leert niet alleen samen bidden, maar ook samenwerken - zoals de kerkelijke geschiedenis ook later zal tonen! Uiteindelijk hebben de vele bijeengeschraapte steentjes, in de vorm van schenkingen en leningen, het kerkgebouw gered. Pas in 1985 - na vele jaren zwoegen - is de omvangrijke restauratie voltooid. Het eindresultaat dwingt bij “vriend en vijand” grote bewondering af. Niet in de laatste plaats mede door het prachtige hek – belangeloos in bruikleen afgestaan door de Firma Dirkmaat – aan de voorzijde van de kerk. Het geeft de aanblik van het oudste kerkje in Heerhugowaard een bijzonder cachet. Nu de eigen plaats van samenkomst is gered kan men wel weer opgelucht ademhalen, maar niet op de lauweren gaan rusten. Hebben is één, houden is twee. Alle zeilen worden bijgezet om in de toekomst een goede bron van inkomsten + administratie op orde te hebben om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen. Tot opluchting van iedereen breekt er op financieel gebied, na ruim een eeuw van sappelen, nu voorzichtig een betere tijd aan. Halverwege de jaren 80 geraakt men eindelijk uit de rode cijfers. De vele inspanningen van talloze gemeenteleden beginnen eindelijk vrucht af te werpen. Ook op kerkelijk – lees: oecumenisch – gebied richt men de blik op de toekomst. Stapsgewijs komt er weer toenadering tussen de Gereformeerde Gemeente en de Nederlandse Hervormde Kerk. Het heeft nog wel wat voeten in aarde - “Gods molens malen langzaam en die van Zijn grondpersoneel nog langzamer”. Bij tijd en wijle staan ze zelfs stil – en nog (te) vaak worden van twee kanten de hakken in het zand gezet. Toch begint men langzamerhand in het algemeen te beseffen dat een andere tijd om andere oplossingen vraagt. En waarom zou men die dan ook niet gezamenlijk kunnen aandragen? In mei 1987 start de Werkgroep Kerk en Maatschappij. In september 1987 start het samengaan van de katechese van Ned. Hervormd en Gereformeerd. In 1988 gaan Hervormden samen met de Gereformeerden in een Beroepingscommissie zitten om een Geref. predikant voor te dragen. Is dit een nieuwe impuls voor de Commissie Samen op Weg? Op een aantal punten blijft het voorlopig een moeizame kwestie/samenwerking o.a. op het gebied van het wijkwerk vanwege de aparte structuur van elke kerk. Door goede gesprekken kunnen ook op dit gebied wonderen worden verricht. Wel is er vanaf nu het samengaan van de kerkbladen rond: Zwaailicht + Schakel = Prisma. Als in 1993 de Commissie Samen op Weg wordt opgeheven lijkt het even weer een pas op de plaats. De Periode 2000 - …..: Ondanks alles probeert men telkens weer stap voor stap nader tot elkaar te komen, al heeft het soms meer weg van een St. Vitusdans: twee stappen vooruit, één stap terug. Toch is het niet altijd een kwestie van onwil. De oorzaak ligt meer in het feit dat in het algemeen de Hollander niet alleen goed is in het benoemen van commissies, maar daarnaast ook in het bezit is van het grote vermogen om bij elke oplossing weer een ander probleem te bedenken. Ondanks deze remmende eigenschap komt van lieverlee, mede door maatschappelijke oorzaken, het besef dat men met de tijd moet meegaan wil men er niet door worden ingehaald en/of voorbijgestreefd. Een geluk hierbij is dat men ook op landelijk gebied meer eenheid tussen de verschillende kerken probeert te bewerkstelligen. Dit resulteert op 1 mei 2004 in de vorming van de Protestantse Kerk Nederland – een samengaan van de Nederlandse Hervormde, Gereformeerde en Evangelisch Lutherse Kerk. Weer doet “natuurlijk” niet iedereen uit deze kerken mee, maar de trend is gezet en diverse oude scheidsmuren worden geslecht. Op de dag van de arbeid start de PKN zo eensgezind mogelijk, als de situatie het toelaat, het werk in de wijngaard. Hoe is de situatie intussen in Heerhugowaard? In beide kerken wordt steeds meer de noodzaak tot een verdere, intensievere, samenwerking gevoeld, maar men weet ook dat lang niet iedereen staat te popelen om volledig samen te gaan. Men beseft dat er nog heel wat hobbels genomen moeten worden, doch op de oude voet doorgaan is geen optie. Een positief gegeven is dat de 3 predikanten het goed met elkaar kunnen vinden en het op dit punt roerend met elkaar eens zijn. Tot volle tevredenheid is er al een aantal jaren een samenwerking tussen diverse taakgroepen van de beide kerken. Er wordt een stappenplan uitgestippeld om langs geleidelijke weg tot een eenheid te komen zonder de aarzelende, afwachtende gemeenteleden al te zeer te verontrusten. Voor het eerst komt er een gezamenlijk jaarverslag van de Gereformeerde Kerk en de Hervormde Gemeente Heerhugowaard/Veenhuizen 2002 – 2003. Hierin staan alle vermeldenswaardige zaken van de 2 kerken – o.a. het belangrijke feit dat de vertegenwoordigers ervan m.i.v. 5 januari 2003 een samenwerkingsovereenkomst hebben getekend. Daarnaast worden er 1100 brieven met vragen over verdergaande samenwerking aan de leden van de beide kerken gezonden. Iedereen kan zijn/haar mening hierover kenbaar maken, al of niet aangevuld met op-/aanmerkingen pro of contra. In februari 2006 besluiten de beide kerkenraden om m.i.v. 1 januari 2007 via een federatie een fusie aan te gaan. In 2010 wordt de fusie inderdaad en voldongen feit. “Het oudste Kerkje” van Heerhugowaard wordt de nieuwe plaats van samenkomst en krijgt heel toepasselijk als naam “Ontmoetingskerk”. Later krijgt ook het kerkblad een even toepasselijke naam: "Prisma" wordt "Op Weg". In vele opzichten is het natuurlijk wennen aan elkaar en het heeft tijd nodig, maar de wil om er gezamenlijk iets goeds van te maken overheerst. Een voorbeeld ter illustratie hiervan is het plan om “De Brink” ingrijpend te verbouwen. Na bijna 40 jaar is het gebouw, al eens eerder onder handen genomen, enigszins gedateerd niet meer zo geschikt voor alle doeleinden. Na diverse plannen + inspraakavonden wordt er uiteindelijk besloten om in 2014 met de (her)bouw te beginnen. Het doel is om in het najaar het nieuwe centrum te openen in de hoop dat dit weer met gemak voor tientallen jaren mee kan. Net als op 8 februari 1975 is het op 15 juni 2014 de jeugd die de eerste steen legt. Op 7 december kunnen de gemeenteleden na lange tijd de Nieuwe Brink daadwerkelijk in gebruik nemen. Hulde aan de noeste werkers, die er zo'n mooi geheel van hebben gemaakt, is hier zeker op zijn plaats. Op 8 februari 2015 wordt de (vernieuwde) Brink - gelardeerd met de nodige toespraken - tijdens een drukbezochte samenkomst officieel geopend door de burgemeester. Uit zijn toespraak blijkt de grote waardering van gemeentewege voor het kerkelijk centum als belangrijk gebouw voor diverse activiteiten. De predikant, Henco van Capelleveen, geeft in het kort aan "waar ze het o.a. van doen" om zo'n mooi gebouw neer te zetten en benadrukt de samenbindende factor ervan. De architect vermeldt praktisch dat ook deze Brink zo'n 40 jaar meegaat en wil met veel genoegen dan de volgende ontwerpen. Hij is vol vertrouwen dat het gaat lukken want zijn Braziliaanse collega - de beroemde architect Oscar Niemeyer - is bijna 105 jaar geworden. Daarna blijft het nog lang gezellig - met diverse activiteiten + hapjes en drankjes - in de Brink. | ||
terug | ||